Dodenlied
Als boten uit het niets vandaan
gedreven over ’t water
door storm en luwte heengegaan
gezonken in de haven.
Als huizen scheef en uitgewoond
zelfs niemand komt ze kraken
hun vloer, hun fundament gesloopt
het weer valt door de daken
Zo zijn de doden doof en diep
verzonken in hun voren
doorploegd, bemest, maar niet ontkiemd
hun oogst nog ongeboren.
Of staan zij in een andere zon
tot eiken omgetoverd
of zijn het schachten in de grond
vol goud, maar zand erover.
Of zweven zij voor dag en dauw
op vleugels van een reiger
niet mensen meer, geen man of vrouw
hoe zou ik antwoord krijgen.
Wij gaan, en niemand weet waarheen
als water uitgegoten
verstild en koud in merg en been
en zonder reisgenoten.
Tekst: Huub Oosterhuis