Het was nog maar net 6 uur in de morgen. Sofie was al wakker. Buiten hing nog een dunne nevel boven de grond. De zon was al een poosje geleden opgekomen, maar nog niet helemaal door de ochtendmist heen gebroken. Sofie hield ervan om in het weekend vroeg op te staan en een wandeling te maken in het bos en het openveld. De tuin grensde aan een prachtig natuurgebied. Ze hoefde alleen maar door een klaphekje om aan haar wandeling te beginnen. Toen ze het gebied inliep, hing de mist in de lagere gedeelten van het glooiende landschap. Ze genoot van de stilte, de geur van de natuur en een onverwachte ontmoeting met een vos die vlak voor haar haastig het pad overstak. Het geluid van een koekoek nam het over van dat van een uil. Heerlijk deze prachtige ochtend. Sofie genoot van het gevoel helemaal alleen te zijn in deze mooie wereld. Toen het pad zich splitste koos ze de breedste afslag. Het pad kwam uit op een heuveltop, en liep daarna tussen hoge dennenbomen steil naar beneden. En daar, beneden begon het ‘oude bos’. Hier in het bos bestond geen verschil tussen een gewone dag en het weekend. In het gras, tussen de struiken en de heide glinsterde de ochtenddauw als kleine druppeltjes kristal. Het leek wel alsof de natuur voor deze gelegenheid prachtig was versierd. Heel ver weg zag ze een gewei net over een heuveltje uitsteken. Pas nadat het hert zich bewoog, wist ze het zeker dat het geen struik was of zo. Het hert keek half door de heidestruikjes heen om de omgeving te verkennen, alvorens de vlakte op te gaan. Om het wild niet te verstoren bleef ze op ruime afstand wachten tot het hert uit het zicht verdween. Nadat ze haar wandeling had vervolgd zag ze even later tussen de dennenstammen iets glinsteren. Even verderop stond een fiets tegen een boom. Als ze nu iemand tegen zou komen zou ze teleurgesteld zijn, omdat dan het idee dat ze hier werkelijk alleen was verstoord zou worden. Sofie keek om zich heen. Er was geen spoor van iemand te ontdekken. Maar toen, even verderop, tussen wat bomen zag ze een hoogzit staan. Al snel trok ze de conclusie dat de eigenaar van de fiets daarboven in de hoogzit zou moeten zitten. En dat kon geen andere reden hebben dan het observeren van wild. Terwijl ze de omgeving in zich opnam, klonk er plotseling een luide harde knal. Het geluid galmde nog enige tijd door het hele bos. Dat moest een geweerschot zijn, afschot van wild vanuit de hoogzit. Links en rechts hoorde ze takken kraken van herten en zwijnen die een goed heenkomen zochten. Sofie stond een tijd lang als aan de grond genageld. Toen ze goed en wel van de schrik was bekomen en verder wilde gaan, hoorde ze wat taken kraken. Ze keek in de richting waar het geluid vandaan moest zijn gekomen en zag dat er vanaf de hoogzit een gedaante, tussen de bomen door haar richting uitkwam. Het was een al wat oudere man. Hij liep een wat krom omdat zijn ene schouder wat naar voren stond. Tot opluchting herkende zij hem al vrij snel. Het was Rik. Een lieve oude man van tedere vroomheid. Een soort Franciscus-achtige figuur die wandelt langs de wegen en ontroerende dingen zegt over de schoonheid van de bloemen en de onbezorgdheid van de vogeltjes. Als ze Rik zo bezig zag en hoorde moest ze onwillekeurig aan Jan Wolkers denken. Zonder iets te zeggen kwam hij haar richting uit. Even stak hij een hand omhoog als groet. Sofie zwaaide terug en liep hem langzaam tegemoet. Rik had een vriendelijk gezicht en altijd tijd voor een praatje. “Dag Sofie, zo vroeg al op pad”? “Ja”, antwoordde ze met een glimlach. “Ik vind het heerlijk om in het weekend in alle vroegte een wandeling te maken. Als je zo alleen in het bos bent, heb ik het gevoel alsof de hele wereld voor mij alleen is. Die stilte en rust heerlijk”. “En heb je nog wat gezien”? vroeg Rik. “Ja, daarnet een vos en een hert, en zojuist wat rood en zwartwild dat opschrok van dat schot”. “Dus dan heb ik met dat schot aardig jouw rust verstoord”. Sofie keek met gefronste wenkbrauwen naar het geweer dat Rik om zijn schouder droeg. “Dus dat schot kwam van jou”? “Ik schrok me een ongeluk”. :”Excuses Sofie, maar afschot van wild is op zijn tijd noodzakelijk”. “Ik heb nooit geweten dat jij ook jacht opziender was”. “Nee, nee verontschuldigde Rik zich met een glimlach. Nee zo af en toe help ik de jachtopziender. “Er was een gewond hert. Het dier was ernstig gewond aan een van de achterpoten, toen het verward raakte in een raster. Maar het is nu uit zijn verlost. Zo gaat het nu eenmaal”. Rik keek even op z’n horloge. ”Negen uur, ik ga eens op huis aan”. “Ik denk dat Lieve inmiddels wel warme chocolade of anijsmelk heeft staan. Misschien heb jij daar ook wel trek in”? “Ja lekker”, zei Sofie. Samen liepen ze verder hat pad op. Rik met zijn fiets aan zijn hand. Sofie met de armen over elkaar om zich een beetje te beschermen tegen de ochtend de kou. “Heb je Lieve als eens ontmoet”? Vroeg Rik. “Lieve is een goed mens”. “Op een dag stond ze zomaar voor mijn deur, en vroeg of ik soms hulp kon gebruiken”? “Sindsdien is ze de hele dag in de weer om gasten te helpen”. “En lekker koken dat ze kan. Mooi dat er zulke mensen bestaan”. “Er zijn trouwens ook vandaag weer mensen bezig om de buitenboel te schilderen”. “Gasten”? Vroeg Sofie verbaasd. “Heb je nooit van Zaoeja gehoord”? Vroeg Rik. “Zijn dat die paar huisjes aan de andere kant van de heide”? Vroeg Sofie. “En waarom heet dat Zaoeja”? “Zaoeja is een plek waar mensen even tot rust kunnen komen. Waar mensen, mensen ontmoeten. Even buiten de hectiek van het leven, een pas op de plaats. Het gaat er niet om wat je doet maar om wie je bent, of hoe je de weg weer terug kunt vinden”. “We werken alleen met vrijwilligers. Ieder die er werkt doet dat om een eigen motieven. Er worden geen cariëres gemaakt of grote ambities nagejaagd. Ieder volgt er zijn eigen weg. Behandelplannen bestaan er niet. Bij Zaoeja ben je gewoon welkom voor een praatje, een kop koffie, om mee te eten en daarna als je zin hebt te helpen bij de afwas”. “Voor wie het nodig heeft is er een bed en een luisterend oor. Zaoeja is voor velen een rustpunt en een plek waar ze de koers van het leven terug vinden”. “Zaoeja laat mensen zien, wat echt leven is. Verdriet, pijn, eenzaamheid, verlies het is het leven zelf”. “Mensen worden geaccepteerd met deze gevoelens en leren ze een plaats te geven in de rest van hun leven. Niet vechten tegen, maar omgaan met wat het leven op je pad brengt”. “Voor sommige mensen ligt de weg niet in therapie en behandeling, maar in eenvoudige ontmoetingen“. “Ik heb er nog nooit van gehoord”, zei Sofie verrast. “Het is een komen en gaan van lieve, vriendelijke en vaak ook kwetsbare mensen”, vulde Rik nog haastig aan. “Dus jullie hebben iedere dag mensen over de vloer”? “dat is heel verschillend”. “Vorige week hadden we een gezin van vijf personen. Ze waren door huurschuld uit hen huis gezet:. “En wat doe je dan als ze laat op de avond voor je deur staan”, “die mag je toch niet zomaar de nacht in sturen”! “En komen er ook jongeren”? Vroeg Sofie Ja ook jongeren. Natuurlijk, ook die krijgen het soms behoorlijk voor hun kiezen.” “Als je jeugd je jeugd niet is wat het eigenlijk had moeten zijn, kan dat een voedingsbodem zijn voor b.v. softdrugs, drank etc. “En jij als pastoor zorgt dus voor al die zielen”? “Je zou het bij elkaar een ‘zielig’ bedrijfje kunnen noemen ja”. Onderweg vertelde Sofie over haar leventje en Rik over Zaoeja. Na een half uurtje naderden ze de eerste huizen. In het eerste huisje waar ze langs kwamen woonde Cis Verdonck. Ondanks het vroege uur was Cis in haar moestuintje bezig met bramen plukken. “Cis is een goed mens”, zei Rik. Maar geen makkelijke, liet hij er snel op volgen. “Weet je, zo’n lastige, waar je niet van harte mee kunt omgaan. “Dat is me toch wat voor die moeilijke mensen zelf. Ze missen de steun en de sympathie van anderen en blijven daardoor onsympathiek doen. Ik zit mij voor te stellen, dat ik zelf tot die onsymphatieke lieden behoor. Wat moet dat naar zijn”. “Goede morgen Cis”! groette hij. Ze keek niet op of om, en antwoordde kortaf. “Morgen Rik”. “Zo vroeg al aan het plukken”? “Vroeg”? Cis pakte haar emmertje en deed daar nog wat bramen in. “Heb je bezoek”? vroeg Cis. “Ja dit is Sofie”, ze komt even anijsmelk drinken en uitrusten van de wandeling, misschien heb jij ook wel trek”? “Nee, nee, ik ben moe. Ik ga maar eens naar bed. Ik kom je later wel een emmertje bramen brengen, dan kan Lieve er weer lekkere jam van maken”. “welterusten Cis”. Cis zette het emmertje met bramen op een bankje dat voor het huis stond, deed haar klompen uit en ging zonder nog iets te zeggen het huis in. “Naar bed”? zei Sofie verbaasd. “Dat doet ze wel vaker. Cis is namelijk blind. Ze leeft dus in het donker. Voor haar bestaat er geen dag of nacht zoals wij die hebben. Maar haar gehoor is sterk ontwikkeld. Daarom vroeg ze ook of ik bezoek had”. “Ja is waar”, reageerde Sofie verrast.” Maar is er dan niemand die haar..”? “Nee”, Onderbrak Rik haar. “Cis is weduwe, behalve haar hond heeft ze verder niemand meer op de wereld”. “Oh wat zielig”. Sofie maakte aanstalten om naar haar haar toe te gaan. “Nee kom”. Zei Rik. “Laat haar maar, kom we gaan wat warmte drinken”. Even verderop stonden nog een paar eenvoudige huisjes bij elkaar. Aan de deur hing een bordje: ‘Zaoeja’. Een vriendelijke dame begroette hen. Ze waren verwacht. De koffie stond klaar. Toen ze binnen waren, rammelde Rik eerst nog wat even de asla van het kolenkacheltje om het vuur weer wat aan te wakkeren. Warmde even zijn handen en zei tegen Sofie: “Kijk gerust even rond, ik ga even op zoek naar Lieve”. Sofie stond midden in de kamer van Rik. Op een grote tafel stond een typemachine en er lagen een paar boeken, pennen en een hele stapel papier. Voor het raam dat over de heide uitkeek, stonden een tafel en twee stoelen. Verder stonden er niet veel meubels, maar de ene wand was bedekt met boekenplanken vol boeken. Aan een van de wanden hingen twee schilderijen. Het ene was een olieverfschilderij van een landschap. Daarnaast hing een oud portret van een man, ene Charles Foucauld. Op het bureau stond een beeldje wat haar speciale aandacht had. Een peinzende man, zittend op een boomstronk die aandachtig keek naar een doodshoofd wat hij in zijn ene hand hield. ‘To be or not to Be’ stond er als onderschrift. Verder hing er aan de wand een poster met de tekst: ‘vanmorgen was ik de priester, vanmiddag de Leviet. En vanavond, zeg ik net zoals gisterenavond, dat ik morgen de Barmhartige Samaritaan zal zijn’. Ze keek verder de kamer rond. Een deur gaf toegang tot een ruimte die ingericht was als een kleine gebedsruimte. Aan de witgepleisterde muren hingen een paar eenvoudige kandelaars. Alles in deze ruimte was een en al eenvoud. Er stonden een paar houten stoelen, een klein tafeltje en een klein altaartje gemaakt van wat berkenstammen. De stilte was weldadig. Sofie voelde zich veilig en thuis. Deze gebedsruimte stond met haar eenvoud wel in schril contrast met de overdadige rijkdom van veel kerkgebouwen. Nadat Sofie enige tijd had gezeten kwam Rik stilletjes binnen. Zoals altijd was er een glimlach op zijn gezicht. Met zijn wijsvinger aan zijn mond maakte hij duidelijk dat hij haar niet wilde storen. “Fijn hier” zei Sofie half fluisterend. Rik glimlachte even. “Ik kom hier iedere dag even om met Onze Lieve Heer te praten”. En hij knikte in de richting van een kruisbeeldje gemaakt van een paar takjes dat op het altaar stond. “Ik ga niet zo vaak meer naar de kerk”, zei ze verontschuldigend. “Mijn moeder wordt weleens kwaad, maar ik voel er niks bij”. “Je ouders zijn gelovig”? “Ja”. “Is dat de enige reden verklaring waarom je nu gelovig bent”? “Maar ik geloof wel hoor”, ging Sofie verder. Maar voor mij heeft dat niet zoveel met het op zondag naar de kerk te gaan te maken”. “De mensen die op zondagmorgen, en waarom persé op zondag, en waarom iedere week? In de kerk bijeenkomen, een enkele randfiguur daar gelaten, moeten van goede wille zijn om op tijd het warme bed te verlaten”. “tijdens onze vakantie zat ik met mijn moeder nog in een kathedraal, met nog zo’n honderd anderen, in een ruimte waar geloof ik wel drieduizend mensen in konden. In de verte stond een priester bij het altaar, die vertelde dat Jezus een melaatse had genezen. Hoe? Vraagt iedereen die een beetje nadenkt zich dan af. Maar denk maar niet dat die priester op die vraag inging. Dan begrijp je waarom die andere stoelen allemaal leeg waren. Het ging nergens over. ‘kerkje spelen’. De kerk spreekt een taal waar ik niet mee heb. Jongeren hebben hun eigen manier van omgaan met elkaar en daarom verstaan we elkaar”. “Daarom willen we ook op onze manier met God omgaan, omdat we bang zijn dat Hij ons anders niet verstaat. Of doodgewoon omdat we menen anders niet eerlijk te zijn”! Sofie was even bang dat ze met deze opmerking misschien te ver was gegaan en keek enige tijd naar de grond. Na een korte stilte vervolgde ze: “na het tafelgebed werd als slotformule gebeden ‘dat de zielen van de overleden gelovigen in vrede mogen rusten’, ik vroeg na afloop aan de pastoor, “waarom bid u alleen voor de overleden gelovigen en niet voor de mensen, die gestorven zijn en niet geloofden”? Door deze opmerking schoot Rik even in de lach. “En hoe reageerde hij”? Nou niet, hij liep gewoon weg”. “Weet je wat ik nou niet snap”, ging Sofie verder”. “Als je nou in een hemel gelooft en in een leven hierna, waarom moet er dan gebeden worden voor de overledenen”? “Alsof je er daardoor mee in de hemel zou kunnen komen”. “Ik houd niet van dat schijnheilige gedoe. Zo denk ik ook dat veel kinderen hun eerste communie doen alleen vanwege de cadeaus, en waarom hebben zoveel mensen de behoefte om juist met kerstmis naar de kerk te gaan. Alleen voor de sfeer, de romantiek, nestgeur”? “Ja Sofie”, zuchtte Rik, “als je wilt weten wat straks de kerk zal zijn, moet je kijken naar vandaag. Niet naar de kerk, het instituut noch naar de mensen, maar naar jezelf”. “Jij en ik, wij zijn de mensen van vandaag. Wij willen dat ook zijn; helemaal”. Nadat ze allebei even in gedachten bij elkaar zaten zei Rik: “Jou werd misschien ook wel verteld hoe dankbaar je moest zijn dat je katholiek bent. Want wij hadden het ‘ware geloof’. Wij wisten hoe we in de hemel konden komen. Maar van al die ‘stakkerds’, of de ‘goeder trouw dwalende’ die niet geloofden zoals wij, en de velen die zelfs nog nooit van God hadden gehoord hadden. Je moest maar goed voor hun bidden! Intussen voelden wij ons maar lekker veilig”. “Bestaat er volgens jou een hemel en een hel”. Vroeg Sofie. “Ja zeker” antwoorde Rik. “Kijk maar uit, voordat je het weet zit je op hete kolen”, zei hij lachend. “Ja die hel bestaat wel, maar daar zit niemand in”. Je kon aan zijn gezicht zien dat je er niet te veel waarde aan moest hechten. “Wat ik waardeloos vind noem ik ook waardeloos. Ook al geldt het voor mijn moeder als ‘heilig’, of wat dan ook”. “ Rik richtte zich tot Sofie en zei: “wij zijn op weg van een kerk met antwoorden naar een kerk van vragen stellen. De echte vragen zijn te lang ondergesneeuwd. Vragen als: wat is bescherming van leven? Waarom zouden wij niet in mogen grijpen in de natuur? Vragen als (hoe) willen we nog kerk zijn? Met wie en wanneer? Wie mogen onze voorgangers zijn? Goede ervaringen zijn ongeveer de enige bestaansreden voor een traditie Geen sterveling kan zeggen dat het geloof van de ander niet deugt. Je kunt elkaar wel bevragen op de kwaliteit van het ene geloof en het andere, op de vruchten ervan. Want zowel het ene geloof als het andere kan van hoog niveau zijn maar evengoed ondermaats. De een gelooft het, de ander gelooft het niet, en zo geloven ze allebei wat”. Na een lange stilte ging Rik verder: “hoelang zullen priesters en predikanten – de goeden niet te na gesproken – nog doorgaan met alleen in voor ingewijden verstaanbare taal hun geloof te vertolken? Velen blijven bijvoorbeeld de paasverhalen als journalistieke verslagen lezen in plaats van als geloofsbeleving. Ze spreken over het lege graf van Jezus alsof dat een fotografeerbare werkelijkheid was. Dus dat het geen poëzie is”. Tegen zoveel wijsheid wan Sofie niet opgewassen. Na lang na denken ging Sofie verder: “Ik heb vaak het gevoel dat er zo moeilijk gedaan wordt over het geloof, dat je daar voor geleerd moet hebben”. “Voor mij is geloven: weten dat het leven zonder risico is”! “En als je niet gelooft”? vroeg Rik. “Dan is dat natuurlijk ook risicoloos, maar dan weet je het niet”. Antwoorde Sofie. “Ja maar geloven moet ook een manier van leven zijn”’ reageerde Rik. “Wat bedoel je Rik”? “Nou, luister Sofie. We zijn op aarde geboren, die voor de meeste mensen onbewoonbaar is. Een groot deel van de mensheid wordt uitgebuit door een minderheid die onverdraaglijke voorrechten geniet”. “Maar als er een God bestaat die goed is, waarom grijpt God dan niet in”? reageerde Sofie bits. “Die is toch almachtig”. “Nee Sofie, almachtig? Nee, God is niet machtiger dan de goedheid van de mensen”. “Dat snap ik niet. Dus God is niet almachtig”? “Nee. Als dat zo zijn dan was er geen Auschwitz geweest, geen MH-17. God heeft zich uit de schepping teruggetrokken”!. “Mooi is dat”. Reageerde Sofie fel. ”Dus hij schept hemel en aarde en laat het dan aan zijn lot over”. “Denk je dat God zo is Sofie”? “Dan zou je ook moeten zeggen dat God bij sommige mensen kanker in de hersenen wil, dat hij voor anderen wil dat hun kind wordt doorgereden door een dronken tor, dat hij krankzinnigheid wil, en de honger van miljoenen kinderen”! “Gos is liefde. En liefde is het willen dat een ander anders is, werkelijk anders is en blijft. Dat is een definitie van liefde. God wil dat jij en ik anders zijn dan Hij. Geen weerspiegeling van Hem, geen satelliet, niet afhankelijk. Hij wil ons vrij. God geeft ons de mogelijkheid zelf te zijn”. “Wij zijn dus met onze vrijheid verantwoordelijk voor elkaar”. Hier zweeg Rik even. Even later ging hij verder: “Hij verlaat zich liefhebbend op iets anders dan wat Hij zelf is”. “Dus God zal toch ook wel eens tegen jou dankjewel zeggen, dankjewel Sofie dat je er bent. “Tegen mij” ? reageerde Sofie verbaasd. “Ja ook jij bent de eerste en de laatste”. Nu was Sofie met stomheid geslagen. “Ook ik de eerste en de laatste, wat bedoel je daar nu mee”? “Heb je het niet koud”? Vroeg Rik bezorgd. Hij liep naar het altaar, stak een kaars aan, en bracht de brandende kaars naar Sofie om haar de warmte te laten voelen. “We zullen een toekomst vol verleden hebben”. “Kom genoeg gepraat, we gaan wat drinken”. Toen ze in de huiskamer kwamen warmde Sofie haar handen bij het oude houtkacheltje waarop een fluitketeltje zonder ophouden zachtjes stond te fluiten. Lieve kwam de kamer in met een dienblad met drie bekers warme anijsmelk. “Kijk, dus jij bent Sofie”. Zei ze met een glimlach. “En dan moet jij Lieve zijn”. Antwoorde Sofie. Ze schudden elkaar de hand en namen plaats aan de grote tafel bij het raam. Lieve was een lieve vrouw. Heel bescheiden en apart door het gewone. Ze sprak met een Vlaams accent en in combinatie met haar vriendelijk uitstraling merkte je al heel snel dat je je bij haar welkom en veilig kan voelen. ”Wie is die mans daar op dat schilderij” Vroeg Sofie? “Dat is Foucauld, de stichter van onze fraterniteit. Lieve liep naar het schilderij, keek naar het schilderij en vertelde: “ Het leven van Foucauld leest als een sprookje. Een man van adellijke afkomst, die een luizenleventje leid tot hij, op expeditie in Marokko, diep onder de indruk komt van het geloof van moslims en God, en het geloof opnieuw een plaats in zijn leven wilde geven. Net als Franciscus stelt Foucauld zich de vraag hoe hij het evangelie zo radicaal mogelijk kan beleven, Na veel omzwervingen kiest hij ervoor zijn leven te delen met de verpauperde Toeragegs. Vlakbij de grens tussen Marokko en Algerije bouwt hij een ‘Zaoeja’, een plaats om te schuilen. Niet alleen voor een vriend maar ook je vijand is daar welkom. Het is een komen en gaan van arme woestijnbewoners, reizigers, soldaten en slaven, alleen weten ze het te vinden.”. “En ook wij proberen dus mensen te helpen naar de gedachten van Foucauld.”. “Dus iedereen is hier welkom”, reageerde Rik. “Ja jij dus ook”, vulde Lieve aan. En aaide even haar bol. “Ook als je geen problemen hebt, maar gewoon voor de gezelligheid”. “Jullie moeten mij nu verontschuldigen”, zei Rik. Want ik moet nog wat spullen klaarzetten voor de schilders die straks de buitenkant komen opknappen”. “En ik ga weer op huis aan”, zei Sofie. “Mijn moeder zal wel denken waar ik blijf”. Hé, hartstikke bedankt en ik kom graag nog eens terug”. “Je mag altijd langs komen” Zei Lieve. Terwijl ze haar jas aandeed, draaide Sofie zich om en vroeg: “Dus liefde is: willen dat een ander, anders is. Werkelijk anders is”. “En blijft”. Voegde Lieve er nog fijntjes aan toe. “Hier neem dit maar mee”. Ze haalde uit een boek een papiertje en stopte het haar toe. “Hier, voor jou, om thuis nog eens over na te denken”, en gaf Sofie een kus. “Dank je wel”. Verlegen en een beetje onhandig gaf ze Rik een hand en allebei een kus. “Kijk mij eens blozen”, zei Rik. “Ga maar gauw, dag”. Sofie stopte het blaadje wat ze van Lieve had gekregen in haar broekzak en ging op pad.
Na stevig doorwandelen en af en toe door het bos te hebben gehold. Zag ze na een klein half uurtje de eerste huizen van het dorp. Bezweet en een klein beetje buitenadem, bleef ze even staan. Uit haar broekzak haalde ze het blaadje wat ze van Lieve had gehad. Het bleek een klein gedichtje te zijn, nieuwsgierig begon zij het te lezen. ‘Anders’, je bent zo mooi, anders dan ik. Natuurlijk niet meer of minder, maar zo mooi. Anders. Ik zou je nooit, anders dan anders willen. Nadenkend keek ze met een glimlach even de verte in. En prevelde zachtjes voor uit de laatste zin: “Ik zou je nooit, anders dan anders willen”. Ze hield het gedichtje nog even aan haar mond, gaf er een kusje op. Ze keek even op haar horloge. “half elf”. En haastte zich naar huis. Haar moeder was aan de telefoon toen ze binnenkwam. Zodra Sofie in de deuropening verscheen, legde ze de hoorn neer. “Waar was je toch, Sofie”? “Ik… heb… in het bos gewandeld”. stamelde ze. ”Ja dat kan je wel zien, moet je je schoenen eens zien”! Sofie gaf geen antwoord. Ze gingen in de keuken aan tafel zitten. Haar moeder maakte chocolademelk. “Waar ben je geweest”? Vroeg ze even later. “Bij Zaoeja. Weet je waar dat is”? Bij Rick, Lieve en Cis Verdonck”. “Ben je daar helemaal geweest”, vroeg haar moeder met een bezorg gezicht. “Is dat wel zo verstandig”, en keek Sofie indringend aan. “Er komen daar allerlei mensen, vreemdelingen, vluchtelingen”. “Ja en”? vroeg Sofie. “Ik heb gehoord dat hij vorige week een heel gezin in huis had”. “Ja daar heeft hij over verteld”. “Maar hij heeft er zeker niet bij verteld dat het ‘illegalen’ waren”. “Illegalen? Die bestaan helemaal niet”. Antwoorde Sofie kortaf. “Iedereen die geboren is, is toch legaal op aarde; hoe groot is jouw wereld moeder”? Sofie stond op en gaf haar moeder een kusje op haar wang en zei: “Ik ga maar even douchen. Gaan we vanmiddag nog naar de stad”? Terwijl Sofie de keuken verliet, vroeg moeder nog: “Hoe is het nou met Cis Verdonck”? “Oh dat vertel ik later nog wel”.